Ik zit op een bankje aan de Hofvijver in Den Haag, de zon warmt mijn gezicht, en het is op zondag. Mijn naam is Pieter, 52 jaar oud, en drie maanden geleden verhuisde ik hierheen vanuit Utrecht. Het was een grote verandering—een nieuwe baan als architect na mijn scheiding, een kans op een nieuw begin. Maar vandaag voelt alles anders, want mijn hart behoort toe aan Arine, een 43-jarige vrouw met blond haar die ik hier heb ontmoet. Ze is een oorlogsvluchteling, gevlucht uit Oekraïne, en haar kracht en schoonheid hebben me betoverd. Toch deelt ze mijn liefde niet, en dat maakt mijn dagen zowel vreugdevol als pijnlijk.


Ik herinner me de eerste keer dat ik haar zag, drie weken geleden, in een klein café. Ik zat daar met een kop koffie, nog steeds wennend aan de Haagse drukte, toen ze binnenkwam. Haar donkerblonde haar viel in zachte golven over haar schouders, en haar ogen, getekend door een moeilijk verleden, trokken me meteen aan. Arine werkt als grafisch ontwerpster, een vaardigheid die ze meenam na haar vlucht, en ze had een afspraak met een collega. Ik stelde me voor, een beetje stuntelig, en ze was vriendelijk, maar hield afstand. Sindsdien zoek ik haar op, vaak onder het mom van toeval 😊, en elke ontmoeting verdiept mijn gevoelens.

Vandaag zag ik haar weer, op de markt op het Plein. Ze droeg een eenvoudige jurk die haar silhouet accentueerde, en de wind speelde met haar donkerblonde lokken. Ik liep naar haar toe, mijn hart bonzend, en vroeg hoe het met haar ging. Ze glimlachte beleefd, maar haar blik bleef koel. “Pieter, waarom zoek je steeds weer contact?” vroeg ze plots, haar stem een mix van nieuwsgierigheid en lichte ergernis. Mijn wangen gloeiden, mijn emoties overrompelden me, en voor ik het wist, zei ik: “Ik wil je, Arine.” De woorden bleven hangen, en haar gezicht verstarde, een stilte vallend tussen ons.

Nu, terwijl ik hier zit en terugdenk, voel ik schaamte en verlangen. Mijn leven in Utrecht was voorspelbaar, 20 jaar huwelijk, twee kinderen die nu studeren, en een ex die verderging. Den Haag bood een frisse start, met zijn brede straten, het strand van Scheveningen dichtbij, en de kans op nieuwe connecties. Maar Arine heeft mijn wereld veranderd. Ze vluchtte uit Oekraïne toen de oorlog begon, verloor haar huis, en bouwde hier een nieuw leven. Haar veerkracht maakt haar nog mooier in mijn ogen, al lijkt ze mijn liefde niet te zien.

De afgelopen weken heb ik geprobeerd dichter bij haar te komen. Een keer zag ik haar in een boekhandel, en we praatten over kunstboeken. Haar kennis verbaasde me, ze vertelde over Oekraïense kunstenaars die ze kende van voor de oorlog—andere keer hielp ik haar met een zwaar pakket bij haar appartement. Haar huis was warm, vol planten en foto’s van een verloren verleden, en ik voelde een stille hoop dat ze me zou accepteren. Maar ze bedankte me kortaf en sloot de deur, haar onafhankelijkheid benadrukkend.

Na mijn bekentenis op de markt weet ik niet hoe ik verder moet. Het is nu 15:35, en ik staar naar het water van de Hofvijver, mijn gedachten een chaos. Ik wil haar niet dwingen, maar mijn liefde groeit elke dag. Ik zie haar voor me. Haar blonde haar glanzend in de zon, haar ogen die me aankijken zonder mijn gevoel te beantwoorden, en het snijdt door mijn ziel. Toch geef ik de hoop niet op. Misschien, als ik geduld heb, ziet ze ooit wat ik voel.

Ik sta op en loop naar de Scheveningse boulevard, hopend op wat troost. De zee ruist luid, en de zilte lucht vult mijn longen. Ik denk aan mijn verleden—mijn kinderen die ik mis, mijn ex die vrede vond, en nu deze nieuwe kans op liefde. Arine is anders dan iedereen. Ze overleefde een oorlog, kwam naar Nederland met niets, en bouwde een leven met haar kunst. Haar kracht trekt me aan, maar haar gebrek aan interesse maakt me kwetsbaar. Ik blijf dromen van haar, hand in hand langs het strand, of samen koffie drinken in stilte.

Terug in de stad, om 16:50, ga ik zitten in een parkje bij het Vredespaleis. Ik haal mijn telefoon tevoorschijn en lees onze korte berichtenwisseling. Ze is altijd vriendelijk, maar nooit meer dan dat. Ik stuur haar een bericht: “Sorry als ik je vanmiddag heb overstuur gemaakt. Ik waardeer je tijd.” Haar antwoord komt snel: “Het is oké, Pieter. Laten we het vergeten.” Mijn hart zakt, maar ik knik in mezelf. Ik wil haar respecteren, ook al doet het pijn.

De middag vordert, en om 18:00, loop ik naar een klein restaurant waar ik vaak kom. Ik bestel een glas wijn en denk na over hoe ik haar kan benaderen zonder haar te verjagen. Misschien een vriendschap eerst, fluister ik tegen mezelf. Maar diep vanbinnen weet ik dat mijn gevoelens dieper gaan. Ik zie ons samen dineren, haar hand in de mijne, haar lach vullend de ruimte. Het is een droom die ik niet kan loslaten, ook al lijkt ze mij niet te willen.

Later, om 19:00, dwaal ik door de Haagse straten, langs het Binnenhof, waar de geschiedenis van Nederland ademt. Ik denk aan Arine’s verhaal—hoe ze haar familie achterliet, hoe ze in een vreemd land haar weg vond. Haar donkerblonde haar danst in mijn gedachten, en ik voel een mengeling van bewondering en verdriet. Misschien is haar hart nog genezend van de oorlog, en heb ik te snel gesproken. Ik besluit haar ruimte te geven, maar mijn liefde blijft branden.

Thuis, om 08:00 PM, zit ik met een kop thee en blader door foto’s op mijn telefoon—foto’s van mijn kinderen, mijn oude huis, en een snelle snapshot van Arine van de markt vandaag. Haar beeld haalt me uit mijn melancholie, en ik glimlach. Ik schrijf in mijn dagboek: “Vandaag vertelde ik Arine de waarheid. Het was riskant, maar mijn hart kon niet langer zwijgen.” Ik hoop dat ze ooit mijn woorden herinnert als iets moois, zelfs als ze mijn liefde niet deelt.